het aangezicht des vijands een sterke veste voor al de zijnen. De deugd was hem een tweede natuur geworden, die niet onderhevig bleek aan de invloeden van voor- of tegenspoed, tenzij om in krachten toe te nemen. De allerheiligste persoon van onzen Heer Jezus Christus was het gestadige voorwerp zijner gedachte; over Hem te spreken bleef ten einde toe zijn wellust en zijn leven. In lezing en gebed ondervond hij geen vermoeienis, geen walging in de oefeningen der christelijke weldadigheid. Vasten en nachtwaken waren zijn voedsel en dagelijksche verkwikking. Is het wonder, dat zijne lippen zoeten balsem stortten in aller wonden, vrede zaaiden in de vijandschap, heil en genezing schonken aan al zijne kinderen? *)

Bij alle oefeningen van godsvrucht en zelfkastijding verwaarloosde Radboud de hem toevertrouwde kudde niet; en wanneer de wankelende kerk van Nederland in zoo vreeselijke beroeringen staande bleef, dan is dit, naast den goddelijken Stichter, aan Radboude moed en reuzenarbeid te danken. Het was hem op de eerste plaats een vaste regel, zich nimmer te mengen in staatszaken. Al poogde ook de koning (waarschijnlijk Bodewijk IV) de wijsheid des Heiligen te benuttigen voor het welzijn des rijks, hij ontving gewoonlijk ten antwoord: „Wel is het billijk den koning te gehoorzamen; maar het betaamt een bisschep niet zich met wereldsche zaken in te laten, daar hij de aanvoerder is van Christus’ legerbenden. Hem voegt de geestelijke wapenrusting, om zielen te veroveren; het is zijn plicht met de zijnen te bidden voor volk en koning, opdat zij in standvastigen vrede de zaligheid hunner ziel be-

') Cf. Vita Radbodi anonym. Migne, ïom. 132, col. 543.