over naar het rijk zijns Vaders, dat sedert de grondvesting der wereld voor hem bereid was ‘).

VIII.

Het is niet bekend, waarom aan Radbouds verlangen, in de kapel van Ootmarsum begraven te worden, niet voldaan werd. Hoogstwaarschijnlijk beeft de geestelijkheid en bet volk van Deventer zich daartegen verzet, wijl zij bet heilig gebeente huns dierbaren Vaders te zeer beminden en als de sterke veste hunner stad beschouwden. Wat daar van zij, onder hymnen en lofzangen voerden zij bet overschot des Heiligen met de grootste teekenen van eerbied en liefde naar Deventer. Toen de stoet tot voor de stadspoort genaderd was, trokken alle inwoners bun beminden herder te gemoet. Godvruchtige gezangen en weeklachten stegen op uit de treurende menigte en smolten tot hartroerende klanken saam. Met groote plechtigheid werd bet heilig lichaam in het noordelijk gedeelte der St. Lehuinuskerk ter aarde besteld.

Zijn vriend en opvolger Balderik plaatste Radboud onder het getal der Heiligen. Deze kerkvoogd toch „verhoogde” de heilige overblijfselen en bracht waarschijnlijk een gedeelte naar Utrecht over „De uitdrukking „verhoogen” (elevavit, of adinvenit ossa) beteekent, aldus Z. D. H. Mgr. Bottemanne, eene des-

‘) Zeventien jaren bestuur geven hem Beka, Heda, Trithemius, Desselius, Molanus, Barlandus, Noviomagus, Kempius, Zweertius, Zie hierover Buchel. Annotat. ad Sekam, p. 33, not. c.

Beka, 1. c. p. 34.

Arohieï XXI.

19