besteed aan de herleving der „Schola Palatlna,” aartsbisschop van Keulen geworden bracht hij de Kathedraalschool zijner zetelstad tot ongekenden bloei. „Hoeveel leerlingen des grooten mans zijn tot de bisschoppelijke waardigheid opgeklommen, zegt Ruotger *); hoevelen zijn ons bekend, die uitmunten door een stipte naleving aller plichten hunner geestelijke roeping, hoevelen, die door een volmaakter levensbeschrijving, beter dan ik, de daden huns roemrijken meesters konden verheerlijken.”

Of Bruno’s geschiedschrijver, die tevens zijn tijdgenoot was, onzen Ansfried heeft gekend, en ook hem bedoelt, wanneer hij den lof der beroemde leerlingen zijns aartsbisschops verkondigt, vinden wij nergens vermeld. Het dunkt ons echter genoegzaam zeker, omdat een der meest gevierde discipelen van Bruno aan Ruotger moeilijk onbekend kon wezen. Wat daarvan zij, Ansfried werd te Keulen grondig onderwezen in de zeven vrije kunsten van het Trivium en Quadrivium. Den laatsten tijd voor Bruno’s optreden had men zich alleen op de drie minst gewichtige, de „Grammatica,” „Rhetorica” en „Dialectica” toegelegd; daar nu Bruno ook de vier overige „Arithmetica, Geometria, Musica” en „Astronomia” wederom in zwang bracht, hielden tijdgenooten hem voor den grondlegger dezer studievakken. „Voor het overige, zegt Moll, hadden de schoolinrichtingen van Bruno, die ook zelf als onderwijzer optrad, een eenigermate tweeslachtig karakter. Ofschoon zijne leerlingen zich vlijtig met Ovidius, Terentius, Cicero en Sallustius

’) Ruotger, Vita Brunonis, Praefatio, PertzlX, g.'2S>'2; Migne P. L. Tom. 134, col. 942.