ledigde vat, hij klom al hooger en hooger, totdat het overvloeide. Niet alleen de zustere, maar ook vele anderen, die rondom de abdij woonden of derwaarts kwamen, dronken daaruit en loofden God voor het schitterend wonder” *).

Weinig is er verder van de vrome Benedicta bekend. Ten jare 1010, op den S"*®" Mei, stond zij aan het sterfbed haars vaders te Hohorst of Heiligenberg bij Amersfoort. Zij verschijnt er als een engel des vredes te midden der twistende partijen. Liever laat zij toe, dat Ansfried tegen haar wil worde begraven te Utrecht, dan dat er bloed stroome aan de lijkbaar haars teergeliefden vaders. Eindelijk stierf de dochter der Heiligen een zaligen dood, en werd bijgezet in de stiftkerk te Tborn. De tijd, waarop zij uit dit ballingoord overging naar bet hemelsch vaderland, was voorheen onzeker. Terecht zegt Fisen, dat zij overleed na het jaar 1010 Wij meenen echter met genoegzame zekerheid te kunnen zeggen, dat Benedicta, de eerste abdis van Tborn, gestorven is tusschen de jaren 1010 en 1012. Ziehier ons bewijs:

Bij Pertz wordt aangetoond, dat Thietmar het

‘) Chron. lïb. IV, c. 23, Pertz, 111, 777. Migne Tom. 139, col. 1260. Zie Aegidius van Orval (-|- 1251) bij Pertz, Mon. Geriti. Script. XXV, p. 60: «Benedicta primo regimen anirnarum sub regula S. Benedicti suscepit.»

Flores Eccl. Leod. p. 561.

■5) Thietmar zegt van de Nederlaag van Liuburna, die geleden werd in 1012: (VI, 39) «De qua multi predixere venturum, quod in hoe anno, pro dolor! agnoscunt non esse falsum. Dus werd het VI boek zijner kroniek in 1012 geschreven. Maar het bovenstaande van Benedicta staat in boek IV, 23, 24. Zie verder Pertz, Mon. Germ. Script. 111, p. 723 ss in Prologo, en VI, 39, VI, 48 SS, waar duidelijk blijkt, dat Thietmar zijn Kroniek., Lib. I—VI cap. 52 schreef in het jaar 1012.