De drie voorgaande nummers zijn hoogst waarschijnlijk van de band van den abt Spuelre zelven; want alle drie zijn van dezelfde hand, en in n°. 18 staat herhaaldelijk: «ick D.rck aht» «aen ons Dirck» enz.

N». 20.

De alt Dirk Spuelre leschrijft het slecht gedrag van den kanunnik van M. Willem van de Vlyet.

Omtrent het jaar 1453 of 1454 *).

Allen dengenen die dese tegenwoirdige cedel sulle» sien off hore» lesen, doe wij Dirck, bij der genade» Gods abt tsunte Manenweerde, verstaen, woe broeder Wille» van Vlyet, onss ongeboirsame brueders enJe verloope» mownicks regiment is geweest.

In de» yerste» soe beeft bij sijn habijt %v\de sijn eerde aengenome» in Vryeslant, tot Witte Worms zo woe bijt dair gemaect beeft, dat hij dair nyet blive» en cond, dat is onss onkondicb. \iem soe sijn sijn vriend comew an ons en(fe onse» convent hebben dair gebede» om provende, &r\de hebben onss gesacht op best, dat bij die lucht aldair nyet verdrage» en mach, mit anderen woirde», Alsoe dat wij mit onse» convent, om beyden will der vriend, (hem annamen).

■) Wellicht is het later geschreven; doch wijl het de zaak van haar begin af verhaalt, wordt het vóór de andere stukken geplaatst.

D. i. Wittewierum.