voort te gaan. Evenzoo deed Johan Frederik de keurvorst van Saksen. De hertog van Kleef en Frans van Waldeck, de bisschep van Munster, toonden zich maar al te geneigd, om het heillooze voorbeeld van hun metropolitaan te volgen. De Schmalkaldische Bond wachtte zulk een machtigen bondgenoot als Herman van Wied met open armen op. Niet minder bedrijvig dan de politieke, stelden de godgeleerde leiders der protestantsche beweging zich te weer. Martinus Bucer kreeg in zijn „bekeeringswerk” volijverige medehelpers, zooals Hedio en andere predikanten. Ja, Melanchton zelf verliet in het voorjaar van 1543 zijn Wittenbergschen leerstoel en kwam in het aartsstift propaganda maken voor de Hervorming.

De op touw gezette agitatie vond echter van den begiune af onverzettelijken tegenstand bij het domkapittel en de universiteit van Keulen. De ziel hiervan was Johannes Gropper, die terecht „de redder der Keulsche kerk” wordt genoemd *). Reeds twee dagen na Bucer’s eerste preek richtte het domkapittel een ernstig vertoog tot den aartsbisschop. Met kracht en klem werden zulke protesten telkens herhaald. Maar ofschoon het domkapittel in deze met bijna algemeene eenparigheid optrad slechts de deken Hendrik van Stolberg en een paar adellijke kanunniken toonden zich welgezind jegens de nieuwe leer, Herman van Wied hield zich doof voor al die vermaningen. Hij luisterde slechts naar vreemde raadslieden als Bucer en diens trawanten. Toen wendde zich het domkapittel naar buiten, om ondersteuning van hooger hand; het riep den bijstand in van den Paus en van Granvella; het

') Zie over hem Kirchenlexikon i. v. Gropper.