gische klooster Sint-Amand, alwaar hij dikwijls vertoefde en ook gestorven is. Deze laatste bissebop van Utrecht wordt om zijn vroomheid en herderlijken ijver algemeen geprezen '). „o’est un digne continuateur des évèques-moines, qui ont suivi Saint Willibrord,” zoo werd nog in onzen tijd over hem geroemd Welnu, deze waardige prelaat legde zijn geloofsijver ook in deze aangelegenheid schitterend aan den dag. Van zijn abdij uit beantwoordde hij den 7“ Januari 1545 het hem daar geworden schrijven des Keulschen kapittels. In krasse bewoordingen brandmerkt hij het trouweloos bedrijf van aartsbisschop Herman, die in plaats van zijn kudde tegen verscheurende roofdieren te beschermen, haar moedwillig aan wolven in schaapskleederen prijs geeft. Manmoedig voegt hij den Keulenaars het Apostolisch woord toe; „Perseverate itaque et state in fide.” Plechtig verzekert hij, dat hij, desnoods ten koste van goed en bloed, hun trouw zal bijstaan in de handhaving van het katholiek geloof (Bijlage V).

Voor hun beslist optreden verdienden de ütrechtsche kapittelen weldra uitdrukkelijken dank en lof van de Keulenaars (Bijl. Vlj. Nochtans, op de hernieuwde aanvrage om adhaesie ging men alweer niet terstond in. De aartsbisschop had zich wel niet gewaardigd op het vermanend schrijven uit Utrecht acht te geven, maar toch, in het begin van 1545, daarheen een schrijven gericht, hetgeen ik te vergeefs gezocht heb, doch waarvan de strekking allicht te raden is. Het was vergezeld van een boek „sub titulo reformationis.” Zonder twijfel

‘) Vgl. Batavia Sacra I p. 246 seq.

*) Dom Pitra La Hollande catholique p. 174.