31 October, werd te Utrecht door bisschep Georges en de vijf kapittelen de ofEcieele akte geteekend, waarin zij hun gevolmachtigden aanstelden, om het appèl der Keulenaars met alle wettige middelen voort te zetten. (Bijlage XII).

Onderwijl hadden zich van alle kanten onheilspellende wolken saamgepakt boven het hoofd van aartsbisschop Herman. Doch zonder zich daaraan te storen, bleef hij de meest ernstige waarschuwingen en dreigementen in den wind slaan. In den zomer van 1545 had de Paus hem naar Rome gedagvaard; toen hij aan deze oproeping geen gevolg gaf, in Januari des volgenden jaars gesuspendeerd; drie maanden later, benevens zijn aanhangers, met den groeten ban geslagen en van al zijn rechten en waardigheden vervallen verklaard. Met de uitvoering van het pauselijk vonnis werd keizer Karei belast en graaf Adolf van Holstein-Schauenburg, tot dusverre coadjutor, werd als administrator der Keulsche kerk aangesteld.

Voor Herman, die zich hoe langer zoo meer van zijn protestantsche vrienden en bondgenooten verlaten zag, was er tegen de vereende macht van Paus, keizer en geestelijkheid geen ontkomen mogelijk aan de verdiende straf. Door keizerlijke commissarissen werd het vonnis in Januari 1547 stipt ten uitvoer gelegd. Reeds was de opvolger van Herman in Keulen als aartsbisschop en landsheer algemeen erkend, toen de ongelukkige prelaat zich in den uitersten nood gedrongen zag, ofEcieel afstand te doen van zijn aartsbisschoppelijken troonzetel. Dat geschiedde op 95 Februari 1547.

Als ambteloos man trok Herman van Wied zich nu