’t verwekte aanstonds krijg en later nog meermalen. Herhaaldelijk werd het bolwerk verwoest en weer opgehouwd, maar voor het kerspel bleef het immer een doorn in het vleesch. Soms heet het een blokhuis, soms eene sterkte; maar telkens vielen benden van wilde krijgers er op aan; dan moesten kerk en kerspel het deerlijk ontgelden. Nog in 1528, toen het tijdelijk bewind van het Sticht aan keizer Karei V werd opgedragen, wordt „die sterkte van de Vaert” met name vermeld.

Over de kerk en haar kerspel blijven de berichten zeer schaarsch. Over de heerlijkheid of den gerechte van Vreeswijk vernemen we, dat heer Zweder van Vianen ridder in den aanvang der 14® eeuw pandrecht er op liet gelden, ’t Zal wel geschied zijn op grond van den pandbrief, den 19 October 1289 door graaf Floris V aan zijn vader Hubert verleend. Dezen schijnt het evenwel aan deugdelijke rechtskracht te hebben gehaperd. Want toen de hisschop van Utrecht tegen de aanspraken des heeren van Vianen in verzet kwam en aan graaf Reinoud van Gelder als scheidsrechter de uitspraak door de partijen werd opgedragen, besliste deze op 24 Juli 1324, dat aan Utrechts hisschop Jan van Diest het „gerechte van Vreeswijck ende van der Niervaert” onverlet moest blijven en dat de heer van Vianen zijne aanspraken had op te geven *). Doch op 10 November 1327 getuigt dezelfde hisschop, dat hij van Willem van Duvenvoorde, thans heer van Vianen, 500 ponden van Tours heeft opgenomen en daarvoor aan hem en zijne erfgenamen deugdelijk heeft verpand „al onze gherecht van Vrieswijc ende van der Nyer-

<) A. Matthaei, de Jura Gladii, bl. 376.