„de Religie of het Geloof niet leyden daer wij willen, „maer volgen daer sy ons leyt; want dat hetaemt de „Ohistelijcke manierlijckheyt, onse naekoomelingen niet „het ons(e) over te geven, maer wat ons van de ouders „gegeven is te onderhouden.”

Ook later nog won niet Jansenius van Iperen de liefde van Dr Mensinck, maar Joannes Bona, de kardinaal, van. wien pater Daugieres in 1609 zoo geestig getuigde:

Esset Papa bonus, si Bona Papa foret.

terwijl F. X. de Feller een goede eeuw later van denzelfden schrijft: II joignit a une profonde érndition... une piété tendre et éclairé. Die teedere godsvrucht met haar klare oogen had een schat gegaderd van vrome gebeden en verzuchtingen, en deze meegedeeld aan hen, die haar volgden in „Yia compendii ad Deum.” Die schat, zoo dacht de herder van Jutphaas, moest onder het bereikt worden gebracht ook van den minste der broeders. Deze gedachte verhief hij tot daad en in 1686 zond hij uit zijn dierbaar Keulen ons toe: Divinum profluvium orationum et aspirationum ex operibus Joannis Bonae. Van dit werk mocht in 1735 nog een nieuwe uitgaaf verschijnen.

De eerste druk van genoemd Profluvium was nauw van de pers of een andere pennevrucht volgde. We doelen op den Tractatm insignis contra pluralitaiem Confessorum in regimhie geschreven door den vromen Frederik van Heylo, kanunnik van het Regulierenklooster bij Haarlem. Een Aartspriester, bijzonder met hem bevriend, (naar we vermoeden, Arnoud Wayer uit Zwolle) had het handschrift ervan den pastoor van Jutphaas aangeboden, terwijl hij het met een lofkrans