en diens legaat de bevoegdheid voorbehouden, de straf te veranderen en te verzwaren. De legaat, min of meer gecompromitteerd door zijne wat zonderlinge relatiën met een oplichter, schijnt in de zaak gaarne berust te hebben. Maar de paus had niet de geringste aanleiding, om de vervalsching zijner bul niet zeer ernstig op te nemen. Zoodra dan ook de zaak te Rome bekend werd, is zij daar zeker met aandacht overwogen. Blijkbaar was men daar geenszins van het gevoelen, dat het geval zoo weinig mogelijk besproken en de schuldige in alle stilte gestraft moest worden. Men wenschte de zaak niet te sussen; integendeel, waar zulk een misdrijf gepleegd was, scheen een sterk sprekend, afschrikkend voorbeeld gesteld te moeten worden.

Zoo ging dan bisschop Floris er in 1392 „consilio et mandato domini Pape” *) toe over, het misdrijf van Jacob van Gulik op nieuw in revisie te doen onderzoeken. De oißciaal, die het vonnis gewezen had, leidde, zeker min of meer onwillens, het onderzoek en sprak het vonnis uit. Maar in tegenstelling met vroeger, werd er ditmaal met bijzondere plechtigheid gehandeld, met de blijkbare bedoeling, juist zooveel mogelijk opzien te wekken. Denkelijk was de vorm der exceptioneele procedure vooraf te Rome in alle bijzonderheden geregeld De bisschop van Utrecht zelf, bijgestaan door zes titulaire bisschoppen, zat den 30 September in den rechterstoel, die op eene estrade in

') Beka, Chronicon. App p. 130. („Authoritate et mandato”, volg. het Magn. Chron. Belg. p. 325.)

2) Het ontwijdingsformulier is in hoofdzaak ontleend aan Sexti decretalium lïb. V tit. IX cap. 2, waar dezelfde woorden aan den ontwijdenden hisschop in den mond gelegd worden.