werd afgescheiden van de moederkerk te Laren en een zelfstandig rechtsbestaan kreeg. Jammer alleen, dat deze akte, gelijk meestal in het „Formulare”, geen dateering heeft. Wij vernemen echter nauwkeurig, dat aan den pastoor van Laren het collatierecht over de kerk van Hilversum en een jaarlijksche vergoeding van bijna zes nobels bleef voorbehouden, dat de inkomsten der nieuwe parochiekerk op 25 Geldersche guldens werd bepaald, en zoo meer.

Men weet, dat onze middeleeuwsche bisschoppen de pontificale plechtigheden en wijdingen veeleer door anderen lieten uitoefenen dan ze persoonlijk te verrichten. In het kerkelijk leven onzer voorouders nemen dan ook de wijbisschoppen een aanzienlijke plaats in. Ook verhaalt men, dat sommigen hunner zich als geldgierige prelaten deden kennen. Met name „bisschep Mathias van Biduane, die onder Frederik van Blankenheim diende, wordt door zijne tijdgenooten als een schraapzuchtige geteekend.” ') Zoo beschouwd, krijgen onze Bijlagen V en XIII een eigenaardige beteekenis.

Bisschop Frederik achtte het noodig, de functies, verplichtingen en rechten van zijn wijbisschop nauwkeurig te omschrijven. Zijn regeling werd naderhand door Rudolf van Diephout grootendeels bevestigd en bijna woordelijk overgenomen. Maar van den anderen kant bleek het ook noodig, de bepaalde rechten van den wijbisschop tegen insluipende misbruiken te waarborgen. Vandaar dat bisschop David van Bourgondië aan zijn geestelijkheid uitdrukkelijk verbood om bij iemand anders, dan die

’) Moll Kerkgesch. 11. I. blz. 279.