delburg, uit naar de Synode te Utrecht, alwaar over dit netelachtig punt zou beraadslaagd worden (Bijl. VIII). Of hier sprake is van dezelfde subsidie, als waarover hertog Willem van Beyeren handelt in zijn bevelschrift van 3 October 1415? Daar beveelt hij aan alle geestelijke personen in zijn gebied, hun behoorlijk aandeel bij te dragen, „want die Stoel van Romen .... heren Frederic, biscop t’Utrecht, een suhsidium gegeven heeft tot zess duzent ducaten toe.”

Nog duidelijker komt de solidariteit van het bisdom Utrecht met de algemeene Kerk aan het licht, als wij hier openbare gebeden zien uitschrijven voor den goeden uitslag van het Concilie van Constanz en als wij Utrechtsche vertegenwoordigers zien afvaardigen naar het Concilie van Sienna (Bijl. IX en XII). Of eindelijk, wanneer van de geestelijkheid in Holland en Zeeland een geldelijke bijdrage wordt gevorderd ter ondersteuning van het gezantschap, dat koning Maximiliaan voornemens was naar den Paus te zenden (Bijl. XIV).

Uispensatie’s en faculteiten als die we in Bijl. 111, VI en XV aantreffen, biedt het „Formulare” in overvloed ; ook aflaatbrieven voor den bouw of herbouw van kerken en kloosters, benoemingen tot een kerkambt, gerechtelijke lastbrieven, privilege’s van allerlei aard enz. Kortom, het bevat een olEcieele reeks afschriften van de aktestukken, welke de bisschoppelijke kanselarij uitzond. In menig opzicht zou men onze formulierboeken kunnen vergelijken met de Pauselijke Registers van het Vatikaansche Archief.

Niet zelden, helaas niet altijd, zijn de namen der betreffende personen en plaatsen, waarvoor een of ander

1) Van Mieris Charterboek IV. 348.