doem en menninherley swackbeyden.” Jaar op jaar werd hij in het klooster aangezocht, om kostgeld te betalen, wijl het klooster te arm was, om aan ordesgenooten uit den vreemde op den duur gastvrijheid te verleenen.

«Naedemael ick, (zoo luidt het verder,) durch mijn swackheyt unde olderdoemshalve, datselve, dat die andere broederen doen moeten, mij nu laager voertaen onbequaem vinde, weshalven ick mij dan williohiicken tot dieser demodighe supplicatien begeven hebbe, angesien dat ik mij altoes tuchtich, stil ende eerlick onder de burgers geholden hebbe; .... solde oick derhalven nyet twijffelen olt U hoichachbaren Weerden solde mij des toe williger consenteren, daermit ich die resterende jaeren mijnts levens (welcke sonder twijffel weynich wesen sullen) tot Godes eere mit rust und still alhier int Stiff van Collen solde moghen volenden, aensiende mijne dagelixe swackheyt und zwaer olderdom, dat welcke mij voertaen hoe langer hoe meerder alsoebeswaert, dat ick daerdurch mijn vaderlant (toeweten de stadt Campen, waerin ick geboren bin ende een geboren burger bin unde van jonges af opgetogen ben . . . .) moegelyck de daghes mijns levens met mijn oogen .... nimmer werde aenschouwen. Bidde derhalven seer deemoedelicken die Eersame Heeren welden sich mijnder erbarmen unde mede op dese mijn supplicatien mit den iersten een guede troestlicke antwoirdt wederom schrijven.»

De regeering antwoordde hem bij schrijven van den 21 Augustus 1595, dat zij bereid was, „indien die suppliant begeert sich wederomme binnen deser stadt Campen toe vervoeghen inde neder te setten ende den inholt deser supplicatien nae te coemen.... hem een guet ende eerlijck onderholt (te) geven”, i)

Of de Pater aan deze voorwaarde voldaan heeft, is mij niet gebleken. Waarschijnlijk is hij het, omtrent wien in de kerkerekeningen onder 1603 staat

‘) Raadsres. 1595 fol. 43 r“.