hij het bij Caesarius vond, voegt de Thaboriet er bij:

»Dit alles heb ik woordelijk overgeschreven uit den dialoog van Caesarius, wiens abt, in hetzelfde jaar dat deze wonderbare gebeurtenissen voorvielen, naar Friesland kwam, om het klooster der Cisterciensers te visiteeren. Waar echter deze euveldaad geschied en de kerk gebouwd is, kon ik niet achterhalen. Sommigen beweren, dat zij te Wielsrijp bij Franeker bedreven en daar de kerk gebouwd is. Ik voor mij houd het ervoor zoolang het tegendeel niet bewezen is dat de heiligschennis bedreven en de kerk gebouwd werd ten oosten van de Lauwers in Groningerland. Tot dit vermoeden wordt ik gebracht door den tekst van Caesarius, die verhaalt, hoe de bisschop van Munster aan de inwoners van dat gewest een openbare eereboete oplegde. Het gedeelte toch van Friesland, dat over de Lauwers ligt, behoort tot het bisdom van Munster. Want ware het geschied in Westergoo of Oostergoo, dan zou niet de Munstersche bisschop de openbare eereboete hebben voor geschreven, maar die van Utrecht, tot wiens gebied laatstgenoemde gewesten, met uitzondering van acht dorpen, behooren.” i)

1) ziehier den tekst zelf; s>Quo autem in loco hoe nefas perpetratum aut ecclesia sit constructa, scire non potui. Quidam dicunt in Wielsrijp prope Franeker illud contigisse illam’que ecclesiam eo in loco constructam esse, sed ego salvo veriori judicio credo illud contegisse ecclesiamque illam constructam esse ad orientem Lavicae fluminis in terra Groningensi. Et ad hoe credendum ducor verbis Caesarii scribentis, quod episcopus Monasteriensis indixit poenitentiam prowncialibus, quia illa pars Frisiae ultra Lavicam ad Monasteriensen pertinet diocesim. Si enim in Oestergo aut Westergo id factum fuisset, non Monasteriensis sed Trajectensis episcopus, ad cujus diocesim ista pars pertinere constat (exceptis octo pagis) poenitentiam indixisset populo”.