den titel van Frisionum Rpiscopt. Bisschop Adelbold, die in het begin der elfde eeuw den bisschoppelijken zetel van Utrecht door zijne deugden sierde, noemde de bewoners van het eiland Walcheren Frisones aquatici, dat, naar Acker Stratingh 2) opmerkt, zweemt naar eene vertaling van Zecuwsche of Zeelandsche Friezen. In de negende eeuw was, naar genoemde schrijver beweert, de Sineval of Sincval, dezelfde stroom als het hedendaagsche Zwin welke de grens vormt tusschen ons Rijk en België of tusschen Zeeuwsch, vroeger Staats-Vlaanderen, en het meer eigenlijke Vlaanderen de zuidelijke of westelijke grens van Friesland. Hiermede stemt overeen wat Mr. Verloren in zijn Lcbuinus en zijne stichting te Deventer, schrijft : »Bij de Rijksverdeeling in 839 strekte zich het

1) In zijn »Comnieutarius de Frisiorum republica inter Flevnm ac Lavicum fluvium” behandelt de geleerde Übbo Emmius deze zaak en zegt: »Invalescente Fraucoruni poteutia Frisiorum nomen ad occidentem Mosae obliteratum est. Inter Mosam auteni et medium Rheni alveum, übi vetus Batavia fuit, haesit multo diutius et duravit ad tempora Imperatoris Henrici IV, qui ab anno Christi m 1 vii ad annum m c viii imperio praefuit. Eo enim imperante, cum scriberet optimus historiae suorum temporum conditor, Lamlertus Scafndburgensis, Flardirtingam in ripa Mosae infra Roterodamum sitam et Rinesburgnm in solo veteri Bataviae oppidum, munUisstmas Frisiae urbes vocavit. De Ultrajecto addere vix ad rem facit, quam ejusdem fere aevi scriptor doctissimus Hermanmis Contractns.... Frisiae urbem nuncupavit Et primos hujus urbis episcopos Frisionum episcopos pastoresque vulgo dictos esse et plerosque sanguinis Frisici fuisse et in Frisia potissimum docuLsse nemo, credo, negaverit ob probos rei testes, scriptores veteres recentesque.” (Loco citato Pag. 3.)

2) Aloude Staat en Geschiedenis des Vaderlands. lp. 21 en 23.

2) L- c. p. 102.