voorbij. Hasselt kwijnde langzaam weg; het zag zijn handel en nijverheid verloopen, den roem zijner heldenfeiten in vergetelheid geraakt, en wat het met schennende hand der H. Stede gepleegd had, werd weldra zijn eigen lot: de wallen, muren en verschansingen der stad vielen in puin en in hare met gras begroeide straten heerscht sinds bijna drie eeuwen de stilte des grafs.

Wanneer wij nu, aan het einde van dit hoofdstuk gekomen, onze onderzoekingen in het kort samenvatten, dan krijgen wij deze uitkomst:

Het wonder, door Caesarius verhaald, is zeer zeker niet in Groningerland geschied; de plaats, waar de »Kempe” zijn euveldaad bedreef en de kapel gebouwd werd, moet gezocht worden aan de westzijde van de Lauwers, ongeveer in de tegenwoordige provincie Friesland, waartoe Hasselt, dat op de grenzen ligt, destijds over het algemeen gerekend werd te behooren.

Op de plaats, waar het wonder voorviel, werd, ingevolge het bevel der Allerheiligste Maagd, door eene godvruchtige vrouwe een kapel gebouwd, i) welk heiligdom een vermaarde bedevaartsplaats moet geworden zijn, daar de H. Maagd verlangde, dat de kapel zou geëerd worden als het graf van haar Goddelijken Zoon te Jerusalem.

’t Ligt voor de hand, dat, tengevolge der bemoeiingen van den Bisschep van Munster, het heiligdom ook bij onze Duitsche naburen bekend en door pelgrims uit die streken voortdurend is bezocht geworden.

1) Matrona quaedam praedives ex praedicti pugilis domo ecdesiam aedificavit. Caesarius, Dialogtts 1. c.