op 4 October 1751 schreef deze aan den Aartspriester ten antwoord;

Nihil est quod (de) Rev. Dnl vau Dillen carentia Aniplitudinis Vestrae animus crucietur; debebit enim ipse apud Aniplitudinem vertram renianere. Amplissimus van Erpen ignorabit oninino, nos stationem in Vase(n) et Cannenburg statim post discessum Rev. Dnl van Helter alteri contulisse. Caetemm D»‘ van Dillen meritorum non obUviscemur, licet nihil promiserimus; quinimo nolumus sacellanos, licet emeritos, ad primarias stationes statim perducere, sed amamus per inferiores ad easdem provehere.

Doch daar valt het overlijden in van den weleerwaarden Theodorus Spaen, pastoor van de Keyenburg onder Hengelo in Gelderland. Hier had sinds een wijle aartspr. P. van Erpen uit Cleefsland de leiding der dingen, wijl de onhebbelijkheid van Gelderlands hoogwijze heeren geen aartspriester hier wilde gedoogen. Deze waarnemer nu van het Geldersche aartspriesterschap kwam te Montfoort het gevreesde uur der scheiding aankondigen bij het volgend schrijven, op 22 Januari 1752 gericht aan »plurimum reverendo amplissimoque domino G. Ram a Schalcwijck, archipresbytero et pastori in Montfoort.”

lek twijffele niet, of Uw Amplitudo zal mijne(n) brief van de bekentmaackinghe des doofs van d’ eerw. heer Spaan, pastoor tot Hengelo wel ontfanghen hebben. Vermits ick den eerw. heer van Dillen tot deeze goede pastorij bij den Doorluchtigsten heer Nuntius kragtiglijck gerecommandeert heb, sa verzoecke, dat Uw Amplitudo hem niet magh beletten bij deeze occasie, diergelijcke mi-sschyn in langen tijdt niet magh voorvallen. Indien Uw Amplitudo een anderen capeUaan in zijn plaatse moght nodigh hebben, so recommendeere ick kragtighlijck eenen heer Theben van Deutecomse afkomste en capable persoon en in cura animarum geoeffent, denwelcke ik aan Uw Amplitudo alsdan zoude kunnen toezenden. 1)

1) Deze en de drie voorgaande brieven zijn bewaard in ’t archief der Roomsche kerk van Maarsen.