van den toestand der zending in ons vaderland en van zoo menigeen met enkele trekken een levend portret geeft, dan schets hij Wilhelmus van Dillen als »een geleerd en voorzichtig man, een hoogst waardig aartspriester.” (Archief VIII, bl. 361, 363.)

Op de Keyenburg heeft Zijn Hoogeerw. zich o. a. verdienstelijk gemaakt door den vorm der volkomenheid te helpen geven aan den jeugdigen heer Bernardus Roes, die jaren lang als kapellaan hem ter zijde stond, in den moeilijken tijd na 1797 een dozijn jaren het hoofd en de ziel was van Gelderlands priesterschap en in 1799 de medestichter werd van de zegenrijke hooge school te ’s Heerenberg.

In stille maar kloeke werkzaamheid sleet Wilh. v. Dillen op de Keyenburg een reeks van ruim vijftien jaren. In den zomer van 1767 op 9 Juli boekte hij hier zijn laatste doopsel, bestemd als hij was voor de opengevallen statie van Doesborg. Sedert den aanvang van genoemde maand Juli was de Aartspriester aan het werk om den toegang tot die statie zich te openen en, ofschoon bij zulk werk de burgerlijke overheid vaak lastige hinderpalen in den weg legde, liep het thans te Doesborg zeer gunstig af. In de Resolutien van den stadsraad vonden we onder »Martis, 7 Juli 1767” het volgende geboekt:

Praes. Consul, van Leemhof, de Lesfierre en Janssen.

10. Binneugestaan zijnde den E. Wilhelmns van Dillen, heeft versogt, ingevolge hem verleende commissie van den Pausselijkeu Nuntius te Brussel (: so op den 3 dezes maends door den heer president burgem. Vies in senatu was vertoond:) als gesondene priester of pastor in de R. C gemeente alhier geadniitteert te worden.

2Ü. en dat Haer Ed. en Achtb. aan Sijn E. geliefden te permit-