I.

Ook de stichter, George van Egmond, mag in vele opzichten eene merkwaardige verschijning worden genoemd.

Hij, de eerste bisschop, na den afstand van het tijdelijk gebied, die de Utrechtsche kudde van nabij heeft gehoed, in tegenstelling met Willem van Enckevoort, die te Rome verbleef, de laatste tevens, die haar in het geestelijke naar de oude regeling heeft bestuurd, als onmiddellijke voorganger van Erederik Schenck van Tautenburg, hij zou voorzeker het onderwerp eener uitgebreide studie kunnen zijn. Ik bepale mij hier echter tot de volgende beknopte aanteekeningen.

»George, graaf van Egmond, abt der abdij van St. Amand [tusschen Doornik en Valenciennes], werd bij Willems aftreden rechtmatig tot bisschop van Utrecht benoemd en na de erlangde pauselijke bevestiging (1536) met alle plechtigheid ingehuldigd. Deze bisschop bestierde zijne kerk in ongestoorden vrede en met veel nut, terwijl hij ook van buitenlandsche vijandelijkheden gestadig bevrijd bleef, waardoor hij des te beter in

mijne reproductie, toen ik haar aanvankelijk (gelijk nog wel een weinig merkbaar zal blijven) dacht uit te geven als afzonderlijk gelegenheidsstuk, eene reden echter ook, die althans gedeeltelijk vervalt, nu ik beslist heb besloten, haar na eerbiedig verzoek en verkregen toestemming in het „Archief’ te plaatsen; hier ter plaatse toch meen ik niet alleen verschillende illustreerende aanteekeningen, maar zelfs mijne geheele Hollandsche vertaling te moeten weglaten. Béne opmerking zij er nog bij veroorloofd: dat de reproductie, of het plan daartoe, bij mij is ontstaan gedurende eene studie van de katholieke monumenten in onzen Utrechtschen Dom.