Hiermede ben ik aan het einde van den tekst, waarbij ik hoofdzakelijk ben gebleven; hem uit te werken of de »philosophie de I’histoire” hetzij analytisch hetzij synthetisch vast te stellen, behoort niet tot mijne actueele roeping. Alleen meen ik in de vlucht te mogen wijzen op George van Egmond’s stichting, als op eene ongemeen verdienstelijke daad om bij de zorg voor eigen heil de voortreffelijke godsvrucht tot het »driemaal heilige, hooggeprezen en door alle schepsel te vereeren” Altaarsacrament practisch te bevorderen; en op den inhoud der stichtingsoorkonde, als op een hoogst merkwaardig bewijs van overeenstemming tusschen de liturgie van dien tijd en blijkbaar van nog véél vroegeren tijd, want in 1548 was het kerkelijke nog in het zenith aan den middeleeuwschgodsdienstigen hemel en de liturgie van den tegenwoordigen tijd.

Eveneens meen ik nog, om, gelijk ik ben begonnen, ook met den doorluchtigen stichter, maar tevens in harmonie met de stichting te eindigen, hier bij wijze van aanhangsel uit Batavia Sacra (II pag. 248) de volgende merkwaardige bijzonderheid aan den tekst te mogen toevoegen.

»In het jaar 1555, den 31'* Augustus, heeft George

Ik meen tóch goed te doen, hier mijne vertaling te geven.

«Intusschen, zoolang iil. vóór de storting van gemelde bron van inkomsten die H. Misse' zal worden opgedragen, zal ik voor de uitkeering zorgen door bemiddeling van mijnen vicaris-generaal; en indien ik later ook al iets bij testament zal hebben beschikt, wil ik niettemin dit onverbreekbaar vast, dat deze mijne stichting, als boven is gezegd, hare verschuldigde uitwerking zal hebben.”