BEELDSTORMERIJ TE AMERSFOORT IN 1579.

Niet alléén in vroegeren tijd, maar ook nog wel in onze dagen leest men den gruwel van de beeldstormerij door enkele schrijvers een ruwen diamant geheeten. Daarmede wordt te kennen gegeven, dat de beeldstormerij, als uiting of uitdrukking van het nieuwe XVl‘'" eeuwsche geloof, een heerlijk en voortreffelijk verschijnsel was, ook al valt er op den vorm of uiterlijke gedaante heel wat af te wijzen.

Nog andere schrijvers zijn er, ’t spreekt van zelf; de romanheld Motley op de eerste plaats, die de beeldstormers zelven zooveel mogelijk van zware schuld trachten vrij te pleiten. Volgens hen was het dien lieden, voornamelijk en in de eerste plaats, niet te doen om geld of buit te verkrijgen. Goud en kostbaarheden hadden in de oogen van die brave (!) menschen weinig of geen waarde. Voor dat »slijk der aarde” betoonden zij zich meestal geheel onverschillig. Een hooger beginsel, edele, vurige geloofsijver doorgloeide hun harten. Het was hun hoofdzakelijk te doen, om de kerken te zuiveren van de houten en steenen afgodsbeelden,

dien gruwel in hun oogen. Waren die weggebroken en verdwenen, dan, maar ook eerst dan hadden zij rust voor hun geweten. Kalm en tevreden gingen zij huiswaarts, in het bewustzijn een werk, in de oogen van (hun) God welgevallig en heilig, verricht te hebben. Met gouden en zilveren sieraden hadden zij hun zakken niet gevuld.