maar spelen met elkander; de grovere overtredingen van de Pastoors worden stilgezwegen, wie zal den persoon willen straffen, door wien hij zelf gekozen is ?” enz.

Ten slotte dringt de Aartsdiaken erop aan, dat de Pastoor van Arnhem den Pastoor van Wageningen per brief aanmaant, om naar den Aartsdiaken te gaan, opdat deze, vernemende hoe zich alles heeft toegedragen, een beslissing of besluit kan nemen.

Men veroorlove ons de vrijheid een enkele opmerking te maken.

In zijn brief van 9 Mei 1559, No. 7, zegt de Proost, dat de geestelijkheid een Deken wil hebben uit haar midden: ex gremio suo, In de Historie ofte Beschrijving van Utr. Bisdom ///‘° Deel, leest men, hldz. I^6: »dat de Pastorij van deze kerk, (St. Eusebius-kerk) altijd bekleedt werd door een Religieus uyt de Abdij e van Prumen, liggende onder het Aartsbisdom van Trier. Die Pastoors wierden ter benoeminge van den Abt der gemelden Abdij e, en van de Abdij e zelf, aangestelt”. De Deken en Pastoor van Arnhem was dus een Religieus; bovendien een vreemdeling: een Duitscher. Door zijn brieven, later mede te deelen, wordt dat voldoende bevestigd. De geestelijkheid van het Dekanaat was echter niet gediend van den vreemdeling. Zij verlangde, dat een landgenoot, een Nederlander, aan het hoofd van het Dekanaat zou staan. Hoogst opmerkelijk. Dezelfde eisch, dat de Nederlanden bestuurd zouden worden, uitsluitend door Nederlanders, was het voorwendsel, waarvan zich insgelijks de Prins van Oranje c.s, bediende, om ’sKonings trouwsten dienaar en ’sPrin-