relatief. Bij welke reekening het aan een ieder der voorn, ledemaaten zal vrijstaan zijne consideratiën daarop, in behoorlijke en bescheiden termen, aan de kerkmannen voor te houden, die verpligt zullen zijn aan dezelve ledematen deswegens te geeven alle noodige elucidatie en goed bescheid, waarna die reekening door onderteekening van de vier oudtste der praesente ledemaaten zal worden geslooten en gequiteerd.

Dat de administratie der kerk-, weeze- en arme-gelden henvorder zal blijven gedemandeerd aan den tijdelijken Pastor, vier kerkmannen en eenen boekhouder.

Dat de boekhouder zal blijven fungeeren zijn leven lang, voorbehoudens zijne eigene vrijwillige bedanking of ontzet door Pastor en kerkmannen, uit oirzaake van kennelijke verkeerde of sloffe administratie.

Dat de thans fungeerende kerkmannen zullen aanblijven nog één jaar tot in Januarij 1787 aanstaande, wanneer de twee oudste zullen moeten afgaan, en na het afloopen der reekeninge ten zelven dage bij vrije verkiezinge van alle de mans-ledemaaten weder twee nieuwe, de beste en bekwaamste, worden gekooren uit het geheele lighaam der gemeente bij beslootene briefjes of ander meest geschikte wijze en dat zoo vervolgens alle jaaren, in de maand Januarij, de twee oudste kerkmannen zullen afgaan en weder twee anderen in derzelver plaatse gekooren worden in manieren voorsz.

Dat de Pastor, kerkmannen en boekhouder indertijd zullen hebben de administratie over de meergenoemde kerk-, weeze- en arme-gelden en voords over het onderhoud der Pastorie en kerkhuis en de fondsen tot derzelver instandhouding nu of in der tijd voorhanden.

Dat de constante penningen, brieven en boeken zidlen moeten worden bewaard in eene kist opgeslooten, met drie bizonder werkende slooten, waarvan de Pastor, oudste kerkman en boekhouder in der tijd ieder eenen sleutel in bewaring zullen hebben.

En dat eindelijk, na het afbetaalen van alle de tegenwoordige schulden der kerke, de kerkmannen dan in der tijd aan scheepenen en Raaden zullen moeten praesenteeren de dan laatstgedaane reekening en bewijs, dat alle de kerkenschulden ten volle zijn afbetaald en daarbij zo noodig overgeeven een nieuwe en niodicque taxatie van de zitplaatzeu der kerke, om daaruit bij defect van andere genoegzaame penningen te kunnen vinden een fonds tot