godsvrucht en rechtvaardigheid beide liefhad. Straks komt Sjoerd Pieters met een vervolg op de Chroniek van Beka en zegt van van bisschop David (bl. 162): fuit hic vir natura pacificus et injuriarum minime tenax, maximas tamen molestias perpessus a factiosis.

Men beduidt ons evenwel, dat de eerste niets mag zijn dan een vleier, de tweede een domper, de derde een suffer. Maar F. C. Boekenberg is de man, die in zijne Brevis Historia Pontijicum Ultrajcctcnshun ons de waarheid zal leeren. Gaan we dan zien. Op bl. 44 geeft hij, ja, aan zijn paard een paar zweepslagen, maar aan het slot (op bl. 45) moet hij bekennen, dat de geslagene het er met lof heeft afgebracht en dat hij zich een zeer waardig bisschop heeft betoond èn door zijne vroomheid èn door zijne bijzondere mildheid jegens de geleerden. Een gewoon mensch zou gaan meenen, dat het met David van Boergondië niet zoo erg slecht is gesteld.

Maar als we eens gingen hooren bij de Wijkenaars. in wier midden bisschop David zoo vele jaren van zijn lange regeering heeft doorgebracht. Voortreffelijk. Zij moeten hem gewis kennen als geen andere, en, zoo zij in ernst getuigenis afleggen, is deze onwraakbaar. Aan hen dus het woord.

In de lente van 1517 was op den stoel van Utrecht verheven Philips van Boergondië, Davids jongere broeder. Op Dinsdag 19 Mei hield hij zijn plechtige intrede in de hoofdstad en op Vrijdag den 22 toog hij naar Wijk-bij-Duurstee, dat hem in blijden jubel ontving. Opvallend onder anderen was de juichkreet, die telkens aldaar van de straat opging: »Leve heer Philips, de broeder van David onzen besten Bisschop!” Dit laatste moet geweld zijn uit den drang