verder bij voortduring begunstigd door ’s graven bijzondere »edelmoedigheid.”!) In 1268 brak onverhoeds een oproer los onder de Kenneniers en Waterlanders. Niemand weet u te zeggen, waarom. Melis Stoke, anders in woorden zoo rijk, geeft er geen enkele sylbe over: dit brengt de zaak in verdenking, als kon ze het licht niet lijden; want onbekendheid is in deze onmogelijk. Daarom zijn er die vermoeden, dat de »edelmoedige” heimelijk de hand in het spel had.

Hoe het zij: de adel van Noord-Holland moest eerst het ontgelden: hunne huizen werden geplunderd en in assche gelegd. Toen viel de wilde hoop over Amstelland heen, doch werd door Gijsbert van Amstel afgeleid naar het Sticht. Hier maakten zij zich meester van de hoofdstad en vielen over heel den omtrek heen, als de wolven over een kudde: rooven en blaken, verkrachten en moorden bleef hun dagelijks werk. En wat deed de »edelmoedige”, wiens losgebroken bloedhonden den kerkvorst van het Sticht zoo onverhoeds naar de keel sprongen? Als op eenig boeren erf een boosaardige dog zijne keten verbrak en bassend op u aanstuift, dan behoeft ge u slechts een korte wijl tegen den stouten aanval te verweren; want de meester of zijn knecht of beiden schieten aanstonds toe, om den ruwen aanvaller te bedwingen; zelf van uwen dank moogt ge hun niet reppen, daar ze meenen dat eer en plicht deze hulp van hen eischte. En de »edelmoedige”, die maag en man was van den gemartelden kerkvorst . . . . ? Van 1268 tot 1270 stond hij daar en bleef hij staan met de armen over elkander

1) In den rechten toon en met sprekende kleur, wordt die ons geschilderd in Bilderdijks Geschied, des Vaderl., 11. bl. 196.