Toen in den herfst van 1292 Jan IV van Vlaanderen den bisschoppelijken zetel van Luik door zijn dood had opengelaten, dong Gui van Avennes naar dien zetel, doch erlangde een sterken mededinger in voornoemden Willem Berthold, een man, die in de godgeleerde wetenschappen uitmuntte en in de beide rechten den hoogsten lauwer had gewonnen. Bij de keus des kapittels viel de meerderheid der stemmen op Gui van Avennes; doch toen deze door Sifried, Keulens aartsbisschop werd bevestigd,wendde Leuvens proost zich in beroep naar het Hof van Rome, omdat bij de keuze enz. onregelmatigheden waren begaan. Beide tegenstanders moeten toen zijn gespoed naar de stad der Zeven Heuvelen. De H. Stoel was inmiddels opengevallen en bleef, helaas onbezet totdat de H. Coelestinus hem beklom in den zomer van 1294, maar voor het einde des jaars weer aftrad, om te worden opgevolgd door den kloeken en geleerden Bonifacius VIII. Het toefde nog een wijle, eer de zaak der Luiksche tegenstanders voor ’s Pausen Hof werd behandeld. Daarom wendde Gui graaf van Vlaanderen ’t schijnt omstreeks Allerheiligen van het jaar 1295 te zijn geweest zich naar Rome, teneinde bij den kardinaal des titels van St Marten den weduwstaat der kerk van Luik te betreuren en te bidden om de gunst voor Willem Berthold, ofschoon diens tegenstander ’s graven volle neef was. t) Een getuigenis uit zulken mond moest voor de zijde van Leuvens proost wel gunstig werken, ook al bleek bij nader onderzoek, dat beider aanspraken op den Luikschen Stoel te kort schoten. Gui van Avennes had zich onmogelijk gemaakt.

Kenijn van Letteuhove, Codex Dune?isis, bl. 468.