echten stempel, zegt van dit verbond, i) dat het »niet onduidelijk scheen aan te duiden, dat de stad er aan dacht zich onder de Hollandsche suprematie te stellen.” Straks onder bisschop Jan van Zyrik kwam de stad Utrecht weer in verzet tegen haren heer; doch deze wist zich te doen gelden: in 1294 bij den zoen, op 25 October door graaf Floris V bemiddeld, moest de stad de beduidende som van 600 pd als boete aan den bisschop uitkeeren. 2) De kastijding was streng genoeg, maar bracht de stoute niet tot inkeer. Willem Berthold zou het weldra ervaren.

Naast de stad Utrecht stonden tal van edelen, leenmannen van het bisdom, die eer en trouw niet in evenwicht konden houden met de zucht naar eigen verheffing: ook zij boeleerden met Hollands graaf, die elke gelegenheid aangreep om aan het Sticht zijne veêren uit te plukken.

Kloeke moed voorzeker moest er leven in de ziel van hem, die het roer durfde aanvaarden op een schip, dat zoo erg door de branding werd geteisterd. De erentfeste Willem Berthold was er niet voor terug gedeinsd.

Met het oog op de moeilijkheden, welke hem hier stonden te wachten, had de nieuwe bisschop voor zijne afreis uit Rome maatregelen van voorzorg genomen en onderscheidene volmachten gevraagd, welke na afloop der Paaschweek hem in schrifte werden verstrekt. Vooreerst leende de Paus hem zijn hoogen steun, om met ernst te kunnen optreden tegen de eerlooze priesters, die, ten bate van de kinderen hunner schande.

1) Muller, De Middeleeuwsche Rechtsbronnen der stad Utrecht, Inleiding, bl. 32.

2) V. d. Bergh, Oorkondenb., II no. 889.