maar verbood uitdrukkelijk, dat voor het vervolg eenig werelds-priester als kapelaan in het vrouwenklooster dienst zou doen, tenzij met toestemming' van gemelden abt. Dit alles geschiedde op den kerkhof van Oostbroek, daags na Sint Jans Onthoofding van het jaar 1297. Toen het stuk te Utrecht was geboekhen de zegels eraan gehangen, ontving de eerwaardige abt van Sint Pauwels te Utrecht den last, om het gerechtelijk aan de beide partijen bekend te maken, zooals op den elfden September geschiedde, i)

Terwijl deze zaak hing, doch, naar ik meen, bevorens de bisschop naar het eigenlijk Friesland toog om zijne mannen daar ten krijg op te roepen, werd hij betrokken in een geschil dat heerschte tusschen de Domheeren te Utrecht. Op verlangen dezer verscheen hij in de kapittelzaal, bracht de gemoederen tot bedaren en vernam dat de grond van het geschil lag in de onwettige geboorte van sommigen, die langs slinkschen weg zich hadden binnengedrongen, en dat anderen tegen de verordeningen van de send meer dan eene betrekking in dezelfde kerk vervulden. Na gepleegden raad, onder instemming van deken en kapittel stelde de bisschop vast: 10. dat voor het vervolg geene mannen van onwettige geboorte tot domheer zouden worden aangenomen, tenzij bij overlegging eener pauselijke vergunning, in welke bepaald stond uitgedrukt, dat de betrokkene in weerwil van de smet zijner geboorte in de zetelkerk van eenig bisdom eene kanunniks-proeve mocht erlangen; 20. dat de domheeren, wier geboorte leed aan het bedoelde gebrek, binnen twee jaar het noodige herstel van ’s Pausen wege moesten inleveren.

1) zie Codex Diplom, van ’t Histor. Genoot., 11, IV, 11, bl. 35—7.