Sticht, een klooster voor hun orde te verwerven. Eene veronderstelling, die tamelijk zeker wordt gemaakt door Heda, als hij Dr. GoSwiNUS Haex kortweg den stichter van het Karmelietenklooster noemt en hem als zoodanig in het koor der Catharijnekerk de welverdiende rustplaats nawijst, i)

Hoe of door wiens bemiddeling dan ook, in het jaar 1468 kregen de Karmelieten van de stedelijke overheid verlof, om het Sint Aechtens-hospitaal, met deszelfs bezittingen, over te nemen, daar een behoorlijke kerk te bouwen en zich in kloostergemeenschap te vestigen.

Dit verlof werd toegestaan bij stadsbrief 2) van 23 Maart 1468. Voor de armen van Sint Aechtenshospitaal, zoo staat daar nog bijgevoegd, zou naar een andere geschikte wijkplaats worden omgezien.

Dat zulk een verandering niet zonder tegenzin der beheerders van het hospitaal haar beslag kreeg, spreekt wel vanzelf. Uitdrukkelijk vinden we dan ook gemeld: »De Broeders van dit gasthuis hebben getracht hunne oude bezittingen te behouden.* Doch vruchteloos. Op stadsbevel werden de zeven bedden uit het hospitaal overgebracht naar het Maria Magdalena-gasthuis, 3) bedden wel te verstaan niet eenvoudig als legersteden, maar als fundaties voor slaapgelegenheid. Want ze werden overgebracht »met sulken renten als tot Sunte Agethens gasthuis beboeren.«

1) Historia 294 en 308.

Gedrukt Hüt. seu not. Episc. Ultraj. 104—105, Matth. Fund. 341. Vgl. Muller Regesten no. 917.

3) Burman Ulr. Jaarb. 11, 523—524-

Volgens aanteekeningen, door Jhr. G. Calkoen gehaald uit het Raadsd. hoek Ao. 1469, voorhanden in het Gemeente-archief te Utrecht