»parthie ende leringhe van Crechtings volkc, dwelcke »oir leringhe ende handel is, achter landtz te lopen, »te ruiten, te roven en den luiden dat oire te nemen, »oock eensdeels totten Turck verlopen.” Die leer in daden omzettend, had de man, bijgestaan door anderen, inbraak gepleegd in de kerk te Wilp, kelken, monstransen en verdere sieraden daar geroofd, als ook andere dingen bedreven, die beter niet worden genoemd. Het strenge vonnis verwees den schuldige tot het zwaard en het rad, »die galge boven sijn hoef ft met kelck ende monstrantie gesat.” (Overijs. Almanak, 1842, bl. 88—9.)

Mogelijk is toen reeds Wilpes herder geweest heer Lucas Bysterwech van Nyenborch, die omstreeks het einde des jaars 1561 nog als pastoor te Wilp optrad. (Dumbar K. en W. Deventer, I 330.) In den aanvang des jaars 1565 was hij ter zielen, en naar zijne wedem dong toen zekere Engelbert Verreyken, zoon van wijlen Mr Peter Verreyken, weleer in hooge betrekking gesteld bij keizer Karei. Op 24 Juni 1553 was die heer door den hoogwaardigen Antonius Perrenot bisschep van Atrecht reeds begiftigd met eene kanunniks-proeve in St Lebuins-kerk te Deventer (Register van Overijss. Oorkonden, I no. 234.), en versmaadde nu niet de wedem van Wilp nog daarbij in ontvangst te nemen. Het sprekend bewijs hiervoor geven ons de volgende twee stukken:

a. 8 April 1565. Engelbert Verreyken laat zich door een volmachtiger bekleeden met de kerke van Wilp.

In nomine Domini. Amen.

Anno a nativi- | tate ejusdem Domini millesimo quingentesimo sexagesimo quinto | indictione octava, die vero mensis Aprilis octavo, pontificatus | sanctissimi