Met rcdit kon P. Vei'diisan aan den Prior te Mechelen schrijven van »onse kerck, die ick als een herm (!) Bethleem hebbe gevonden.* Doch vol jeugdigen ijver hij was 36 jaar oud begaf hij zich tot den nieuwen werkkring.

In den beginne had P. Verdusan te kampen met vele moeilijkheden, die niet veroorzaakt werden door den Calvinistischen magistraat, maar door ijverige ambtsbroeders, door Jezuieten en seculiere geestelijken, die zich met de zielzorg der Tielenaars wilden belasten. Gedurende dien onverkwikkelijken strijd, waarin hij zeven jaar gewikkeld was, wist hij zich te handhaven en zich een rustig bezit der statie te verzekeren.

»Ick hebbe voor desen ri wel bekent ghemaackt,« schreef hij naar Mechelen, 14 Maart 1664, »den gheluckigen staet ende vreedsamige possessie van dese missie, die voor desen groot perijkel heeft geloopen, dat wij deselve souden verloren hebben Alle welcke saken nu syn afgedaen, soo dat ick geen missie en wete daer meerder rust is als in dese.«

Na het af drijven van dit onweer, legde hij er zich op toe, het arme kerkje te verfraaien, ten einde de heilige Geheimen met passender luister te vieren. Binnen weinige jaren had hij door de hulp van vermogende vrienden en bloedverwanten een schat van zilverwerk voor zijn huiskerkje bijeenverzameld, o. a. twee paar zilveren kandelaars voor de »klyn autarken*, drie paar voor het groot altaar, een remonstrans, twee »silveren piramiden om pastilien in te branden neffens het Venerabile«, een verguldzilveren kelk enz. Zijne zuster vereerde het Heiligdom met een zilveren lamp, ter waarde van 336 gld. Een altaarstuk, voorstellende de Hemelopneming van Maria, en tien schilderijen