op de Friesen, dat zij het klooster der Friesche monnicken op Marken liet in den brand steken en al de monnicken in zee (in den kuil van Marken) werpen.”

Doch aan wien hebben wij ons nu te houden. De reeds genoemde Sibrand Leo had reeds de schuld op s’ Graven weduwe geworpen, immers'): »Hac clade nuntiata comitissa ex amissione mariti, Frisiis graviter infensa omnia illorum bona per totam Hollandiam publicata aerario suo jussit inferri. Insulam Marcken suis occupans satellitibus monachos in mari projectos submergi praecepit. Aedes incensae.” En dat kan zeer goed op die wijze gebeurd zijn; al kon zij na den dood van haren Gemaal geen vonnis meer wijzen, en al hield hare heerschappij toen op, zij kon hare handlatigers toch wel tot die barbaarschheid aanzetten in de eerste oogenblikken van hare wraak.

Evenwel ook Margaretha’s wraak moest Mariëngaard gevoelen, immers na den dood haars broeders het bestuur dezer landen »an zich ghetogen” hebbende verkocht zij het eiland in 1346 gedeeltelijk aan bewoners, gedeeltelijk aan vreemden ; want ziethier hare verkoopsbrieven : »Margriete bij der genaden Goids Keyzerinne van Rome, altois meerrende, Gravinne van Henegouwen enz. .. . maken condt allen luyden, dat wij verkocht hebben Heyne van Zuijden, Adaem den Zale, Henric Coppen zone, Hoesschen, Moelnairs zone, Jan Eggart ende Meester Symon den Barbier, onse poirters van Amstelredamme.”

In den tweeden brief, die overigens letterlijk hetzelfde

i) bl. 258. tom. V, anal. Anton. Matt.

2) Hieruit zou men kunnen, en, dunkt mij, ook mogen opmaken, dat de Hollandsche familiën van hen, aan wie keizerin Margaretha het halve eiland verkocht, het vroeger inderdaad ook aan Mariëngaarde geschonken hebben.

3) Van d. 1, bl. 719.