verhouding der kinderen onderling. Maar hoe licht kon aan die verhouding iets gaan ontbreken, waartoe die naamverwisseling van kakang en adi toch zoo gemakkelijk aanleiding zou kunnen geven! Na veel peinzen en praten kwam de man tot deze beslissing: hij zou zijne toestemming tot het huwelijk geven, als de aanstaande echtgenooten hem oprecht en trouw beloofden, dat wie tot nu toe kakang genoemd werd, ook na het huwelijk kakang zou blijven, en wie adi genoemd werd, ook adi zou blijven. Of, zooals hij zich uitdrukte, wie een oudere was bleef een oudere, en wie eene jongere was bleef eene jongere. En ieder ziet terstond in, dat dit eigenlijk niets anders was dan een transigeeren met zijn geweten; doch waartoe de man te eerder kon komen, wijl hij misschien tevens bedacht, dat dit meisje toch in ieder geval maar een aangenomen kind was. Ons is het daarbij echter duidelijk, dat de man, hoewel zich daarvan volkomen onbewust, in de eerste plaats voornamelijk gedrongen werd door den invloed der christelijke gemeenschap, die (althans bij allen theoretisch) het zuiver Javaansche begrip van dadoeng-kapoentir verworpen heeft; en, om niet geheel en al in strijd te komen met taal en zeden, er »een middeltje, een akal" op gevonden heeft. Doch, hoe dit ook zijn inoge, met dezen voorslag namen beide echtgenooten in spé genoegen, en het huwelijk werd met aller goedvinden gesloten. Laat ons hopen, dat dit altijd zoo zal blijven, en alles goed mag gaan; dat het een gelukkig en gezegend huwelijk moge worden, opdat men later geene aanleiding zal kunnen hebben, te zeggen: „Zie, daar heb je 't nu! Zulk een huwelijk kan toch nooit gedijen!"

De christelijke gemeente als zoodanig heeft met deze regeling niets te maken. Het kan haar tamelijk onver3*