Othman beschouwen deze dingen natuurlijk allereerst van den theologischen kant; zij zien daarin de gruwelijke ontaarding dier tariqa's, die bestemd waren om weinigen uitverkorenen den weg naar het hoogste te wijzen. De gevaren, die voor het Europeesch gezag uit een en ander voortvloeien, kunnen hun onverschillig zijn. In één opzicht evenwel niet. Zij weten bij ervaring, dat, wanneer het eens tot eene omwenteling komt, de gefanatiseerde massa niet bestand is tegen de strijdmiddelen, waarover het moderne Europa beschikt; ook weten zij, dat er nog meer en machtiger Europeesche mogendheden zijn dan Nederland. Zij vreezen, als gevolg van een' onderdrukten opstand, dwangmaatregelen van algemeenen aard, waaronder schuldigen en onschuldigen gelijkelijk lijden; tijden, waarin de meest vredelievende soms in verdenking komt. Zij overwegen dus óók de staatkundige zijde der mystieke propaganda.

Deze en dergelijke overwegingen, ook vragen, door vele geloovigen tot hem gericht, gaven reeds een paar jaren geleden sèjjid Othman aanleiding tot het uitgeven eener in het Maleisch gestelde fetwa, die in 19 bladz. de toepassing van de gezaghebbende uitspraken der ouden omtrent de tariqa's op de omstandigheden van dezen tijd in Oost-Indië bevat. Hij ontleent de meeste der daarin aangehaalde uitspraken aan een werk van eenen voorganger, die in het jaar 1269 der Hidjra (1852 n. C.) schreef naar aanleiding der geestdrijverij van zekeren sjêch Isma'iel Menangkabau. Ook deze Isma'iel wilde des'" dj 11e geloovigen als Naqsjibendi's onder zijn gezag brengen, en verketterde degenen, die weigerden in te gaan. Dezelfde argumenten, die toen door den geleerden Salim ibn Samier tegen Isma'iel aangevoerd werden, gelden nog steeds, gelijk onze Othman opmerkt, tegen al degenen,