gebruikt. Maar voor deze plechtige gelegenheid wilde ik de gemeente eens verrassen, en ook mijne hooge ingenomenheid toonen met de nieuwe kerk. Zuster bodde was zoo vriendelijk geweest, deze toga voor mij te maken. Deze hulpvaardige had alle eer van haar werk. Ware zij bij de inwijding tegenwoordig geweest, zij zoude menig bedankje van mijne gemeenteleden ontvangen hebben, want juist nu bleek mij, dat men er wel hoogen prijs op stelde. Immers mijn grijze hulpzendeling van Kakas, Johannes Wawolumaja, en mijn trouwe volijverige ouderling Hanoch Molonda, mede van daar, die ik met hunne echtgenooten als mijne beste vrienden te mijnen huize genoodigd had, verzochten mij in vereeniging met anderen, of ik nu toch mijne toga ook in het midden hunner gemeente zoude willen dragen. Zij wenschten dat zoo zeer. Gaarne beloofde ik hun dit.

Thans zou de eerste godsdienstoefening in het voltooide kerkgebouw aanvangen. Na het uitspreken van het votum, zong de gemeente Ps. 118 : 12 en 14. Daarop las ik zelf den 103 den Psalm. Na het dankgebed zong de gemeente Ps. 103 : 1. Daarna sprak ik als volgt:

«Loof den Heer mijne ziel!"

»Dierbare gemeente! Zekerlijk leeft deze gedachte thans in aller gemoed : de Heer heeft ons gezegend. Dit bedehuis is een getuigenis van Zijne goedertierenheid. In deze ure zijn al onze gedachten bij Hem. Wij wenschen ons zeiven te vergeten. De Heer alleen ontvange eer. Zijn Naam alleen zij geprezen op dezen heiligen en heerlijken feestdag!

//Voorzeker, wij zouden ook heden van menschen kunnen gewagen. Is niet onze geheele negery thans in feestdos? Welk eene vreugde aanschouw ik. De gansche gemeente verblijdt zich van wege dit prachtige bedehuis.