Aller gedachten zijn een, van den aanzienlijksten tot den geringsten. 'tTs mij eene behoefte, hier voor u allen te verklaren: niemand in de gemeente heeft mij ook maar het geringste tegengewerkt, gedurende de jaar, dat wij deze onze kerk bouwden. Z'.owel gij, mannen van het Bestuur in dit district, als gij, mijne gemeenteleden, rijken en armen, groeten en kleinen: in den bouw van deze kerk waren wij als één hart en ééne ziel. Onze vreugde is onvermengd. Wees er trotsch op, mijne gemeente van Langowan, deze kerk is uwe stichting. Nergens hebben wij ook maar de geringste hulp gevraagd, 't Was het werk van ongeveinsde liefde in de gemeente. Tot den bouw werden geene bevelen gegeven, 't Is een vrucht van opgewekt godsdienstig leven in de gemeente. Daarom: u „loof den Heer mijne ziel!""

i/O, ik weet het, mijne geliefden! daar zijn in onze gemeente eenige onverschilligen, die ook niet het geringste . aandeel namen aan den bouw van dit bedehuis. Maar voor mijnen geest verrijzen in dit oogenblik die vele getrouwen in uw midden, die gewerkt hebben met ijver en volharding. Hoe menigmalen toogt gij naar het woud om hout te kappen. Altijd waart gij tegenwoordig waar maar iets te werken was. Anderen mochten zich verontschuldigen of onttrekken, gij mijne dierbare broeders, gijlieden stond pal met mij. Gij hebt den strijd met mij gestreden. Gij hebt de hitte des daags verdragen. Gij wist van geen vermoeidheid, gij vroegt geen rust. Mijne dierbaren, zullen wij thans uwen ijver en uwe goedheid prijzen? Zullen wij thans menschenwerk roemen? Dat zij verre. Voorzeker wij loven, in waarheid wij prijzen; ons harte is vol dank; met den Psalmist zeggen wij: //,,Loof den lieer mijne ziel!""

,/t Was God die ons hielp. De Heinelsche Vader heeft het werk onzer handen gezegend. Hij schonk