met mij, laat ons Hem loven! Hij was tot hiertoe nabij, Hij zal ons niet begeven, noch verlaten.

»Geliefde gemeente! Waar ik heden rondom mij staar, waar ik deze groote schare overzie, hoevelen ontbreken er toch in onzen kring. Daar zijn trouwe broeders van ons heengegaan, die wij noode konden missen bij den bouw onzer schoone kerk. Daar zijn vele geliefde betrekkingen, die met den bouw begonnen, wier plaatsen thans ledig staan in ons midden. Hoe zoekt ons oog die dierbaren, wier nabijheid ons zoo menigmaal bezielde tot alles wat goed was en liefelijk! Hoe zeer missen wij nog heden hunne tegenwoordigheid! Voorwaar deze gedachte zou de vreugde van dit uur willen stremmen, utaar laat ons bedenken: Zij, die innig vromen, leven bij den Heer. Zij werden opgeroepen i:aar het wijs bestel van onzen getrouwen en liefdevollen God. Zij verkregen een huis niet met menschenhanden gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. Zij wachten ons bij den Vader. Zij loven iederen dag, ja elk oogenblik hunnen Heiland en Heer. En voegt het ons dan wel te treuren, als degenen die geene hope hebben ? Mag de droefheid onzer harten thans wel den dank aan God verminderen ? Zouden die dierbaren dat zelf wel goed vinden ? Daarom geliefden, laat ons God loven in vereeniging met hen, die verlost zijn van het lichaam dezes doods! Laat ons heden dankbaar op dit schoone bedehuis staren en uit het diepst onzes harten uitroepen //,/Loof den Heer mijne ziel."" Wij willen ons hier voorbereiden voor die gewesten der heerlijkheid, waar men geen tempel meer noodig heeft, omdat God daar is alles en in allen. Dan zijn wij hereenigd met hen, die ons hier vooruit gereisd zijn, en wij loven Hem gemeenschappelijk beter en waardiger, dan wij dit heden hier vermogen."

Hierop zoug de gemeente uit onzen derden bundel Gezang 3: 1 en 3.