voor dit leervak. De vraag rijst echter ook hier: waartoe die vaardigheid in het oplossen van ingewikkelde voorstellen? Waartoe de oplossing van samengestelde vormen, waarin het nergens aan repeteerende en samengestelde breuken ontbreekt? (1) Moet de onderwijzer niet in verzoeking komen, dit onderwijs ook op de volksschool iii toepassing te brengen? En wat heeft htt volk daar aan? Is'er op dit veld dan niet heel wat anders, dat tegelijk van practisch nut is en tot opscherping van de vermogens dienen kan? En is onder al de opgaven wel eene die ontleend is aan volkstoestanden? Wat nut heeft voor den inlander de interest-rekening, de zoogenaamde menging, eene ingewikkelde verdeeling van eene erfenis, enz., de laatste gevallen meerendeels ontleend aan gefingeerde toestanden, die bij ons zelfs niet bestaan? VV aartoe het rekenen in verschillende talstelsels, al heeft het zijn nut, den kweekeling met die talstelsels bekend te maken? Wat moet een inlander deuken van eene vraag als deze:

(p. 301) «Een dief ontvlucht uit Tondano. Zestien palen ver zijnde wordt hij eerst nagezet. De vervolger legt 8 paal in het uur af, de dief slechts 4. Na hoeveel uren zal de dief gevat zijn?"

Doch genoeg. Ik ineen gerechtigd te zijn tot de vraag: Wat mag men toch met zulk onderwijs voorhebben?

12. Over de vormleer laat ik mij liefst niet uit, omdat ik het nut van dit onderwijs op onze scholen

(1) Op pag. 300 v ; ndt men onder anderen de volgende opgave: 9) Bereken de waarde van:

(V/6 — ~ X 9 X !"/« - 2%) x (19,1(5— 1,9). ^ — 0,025 X 5,46 X 113,1323; 0,375.

fin zoo vindt men er uagenoeg bij elk examen.