zijdsche ouders van een' jongeling en een meisje waren met elkaar overeengekomen, dat deze kinderen een paar zouden worden. De jongen ging bij zijne aanstaande schoonouders inwonen, en werkte, zooals dat gewoonte is. Na meer dan anderhalf jaar alzoo gediend te hebben, wordt het meer en meer blijkbaar, dat zijne aanstaande schoonmoeder iets tegen hem begint te krijgen; menig hard woord moest de jongen hooren, en eindelijk werd het hem zóó moeielijk gemaakt, dat hij besloot huiswaarts te keeren. Op zekeren avond nam hij dus afscheid van zijne aanstaande schoonouders, om den volgenden morgen vroeg huiswaarts te gaan. Op ruim zes paal afstands gekomen, zag hij geheel onverwachts zijne aanstaande vrouw vóór hem staan, die zeide, dat zij hem niet wilde verlaten; zij was een paar uren vroeger dan hij van huis gegaan; zij veroordeelde scherp het gedrag harer moeder, üe jongen verzette zich tegen haar besluit, doch niets kon baten: zij moest en zou hem volgen waar hij ook ging. Hij ging naar zijne ouders, en zij volgde. Een half jaar leefden zij zoo voort, totdat eindelijk van de ouders van het meisje de toestemming kwam, dat zg kon trouwen, maar dat zij zich verder met niets bemoeiden. Goed! de ouders van den jongen man zorgden voor een bruiloft; men ging te samen wonen en alles goeds liet zich van dit huwelijk verwachten. De ouders van de jonge vrouw bleven echter in hunne teruggetrokken houding volharden. Naar de jonge man vertelde, was de allereerste aanleiding tot verwijdering, dat hij geweigerd had aan een ongeoorloofd verlangeu zijner aanstaande schoonmoeder te voldoen, bij gelegenheid dat zij beiden in een tjikar met koopwaren op een pasar overnachtten. Als men de ouders van het meisje naar de oorzaak der verdwijning vroeg, lieten zij zich niet veel over het geval uit; met halve