den dalang voorgedragen worden. Spreekwoorden en spreekwijzen zijn ook vaak geschikte grondslagen om er eene redeneering met zedelijke strekking op te bouwen. Dagelijks hoort en ziet het kind dezer gezinnen in den kring van familie en omgeving allerlei gewoonten en handelingen in godsdienstig-bijgeloovige eere houden; het hoort verhalen van allerlei geesten, die dit of dat voor of aan den mensch kunnen doen; het hoort van goede en kwade dagen; van door geesten bewoonde plaatsen; van bijzondere ontmoetingen en ervaringen door anderen opgedaan. Het verneemt van rapal's en dowö's, allerlei amuletten en middelen om onheil af te wenden; van op zonderlinge wijze ziek worden, en nog zonderlinger wijze daarvan genezen te zijn; van het doen van geloften, die men na het verkrijgen van zijnen wensch nauwgezet nakomt; van bijzondere handelingen bij den veldarbeid, den huishouw, het opschuren en weêr uithalen van de padi; het vervoer van vee; het kappen van bamboe; op reis gaan; en wat dies meer zij, dat nuttig en noodig is om op aarde gelukkig te leven. Genoeg, het desakind wordt zoo doordrongen van de waarde en noodzakelijkheid van het kennen en onderhouden van al deze gewoonten *en handelingen, dat er aan het gemoed wel noodzakelijk eene bepaalde richting door wordt gegeven; maar van godsdienstig zedelijk leven, in geestelijken zin, hoort of ziet het nooit iets. En er moeten zich dan ook wel bijzondere gewaarwordingen in zijne ziel voordoen, als zulk eene persoonlijkheid in aanraking met het Christendom komt, en bijv. hoort van een bidden als gemeenschapsoefening met den Vader »die niet verre is van een iegelijk onzer", daar hem dit en zooveel meer in eene wereld van gedachten en gevoelens overbrengt, welke hem zoo geheel vreemd en absoluut onbekend is.

Men zal begrijpen waarop wij liiermeê doelen; er ont-