hechte" is, blijkt uit een oud Alifoersch gezang, waar het heet: niehetan im bawo um bene = de rijst is daar boven vastgehecht. (1) Met *rijst" zijn hier de sterren bedoeld. Nog heden ten dage wordt toch in niet alledaagsche termen van de zon gezegd, dat zij rijst gaat eten, wanneer zij uit het Zuiden terugkeerende naar het Noorden trekt; dan gaat de regentijd voorbij en de sterren zijn des avonds zichtbaar als uitgestrooid graan op den donkeren akker des hemels. Misschien zinspelen ook de verschillende verhalen, waarin de hemelsche oorsprong van de aardsche rijst wordt verhaald, op deze voorstelling. (2) Vatten wij nu het voorgaande samen, dan verkrijgen wij juist, wat de lezer misschien reeds lang in die raadseltaal gelezen heeft en wat luidt, zooals een Minahasser, die het goede oude bijzonder kent, verklaart: niehettan — meïehet un tana = soemasangkor = meïehet = de sterren van den dierenriem of de dierenriem zelf — de slang, die haren staart vervolgt sawawitin = rottanslang of halfgele en half-zwarte slang; want de dierenriem is geel wat het dag-gedeelte en zwart wat het nacht-gedeelte betreft.

Als de rijst geplukt is en de Minahasser bij deze gelegenheid feest viert op zijn erf, welke feestviering altijd beschouwd wordt als de sluiting van het Alifoersche jaar, dan tijgen jongen en ouden ten rei en dans. De dansenden vormen altijd een' ongesloten kring; er blijft nog altijd een paar handen te hechten over. Voortdurend draaien en schuiven de dansenden voort. Het eene einde vervolgt onophoudelijk het hem ontloopende andere uiteinde, evenals het wezen daarboven. Deze dans heet maengket, en dit woord, hoewel een' anderen vorm heb-

(1) Aant. 1. Red. (2) Zie N. PH. WILKEN, in Mededeelingen van het Nederlandsche Zendelinggenootschap, D. VII, p. 317.

21*