in de pijnlijke dagen, die ik tengevolge van dit bericht doorleefd heb. Liever verblijd ik mij dankbaar, dat de mededeeling van hetgeen mij naar aanleiding hiervan uit het hart werd gedrongen - voor zoover dit in schrift te stellen was - bij Bestuurders gunstige overweging gevonden heeft. Het gevaar, dat ons werk op Java door nieuwe inkrimping dreigde, is Goddank! voor het oogenblik afgewend. Andermaal hebben Bestuurders getoond, dat, wie ook den dag der kleine dingen verachte, zij althans zich daaraan niet willen schuldig maken. Hier vooral niet, waar het kleine zoo menigmaal elementen heeft opgeleverd, die elders tot opbouw van het grootere hebben gediend; wat meer zegt, waar de kleine dingen zich eenmaal als een deel van grootere hebben voorgedaan, en bovendien altijd nog de hoop laten op vermeerdering en uitbreiding onder den zegen Gods. Wel kan ik dit laatste niet nederschrijven, zonder de stille verwachting, dat ons Bestuur eindelijk, zij het dan ook na nu bijna 40 jaren, eens tot versterking van personeel alhier zal besluiten. Ook waar het motief daartoe thans van dien aard is, dat van die versterking het behoud van deze missie voor ons Genootschap schijnt af te hangen, bid en vertrouw ik ook, dat het mij nog eenmaal zal gegeven worden, een' tweeden Broeder uit onzen kring aan mijne zijde werkzaam te zien.

De arbeid in kleine gemeenten is, in verband met de hier gevolgde methode, aan eigenaardige bezwaren onderhevig, waarvan sommige zelfs blijken, op hare uitbreiding van belemmerenden invloed te zijn.

Om vooreerst van de openbare prediking te gewagen in onze gewone samenkomsten. Zoo goed en opwekkend het veelal is voor den spreker, aldaar eene groote schare vóór zich te zien, zoo drukkend werkt het soms op zijne