zeden en gebruiken zou scheiden, gruwt hij van dien stap, en begrijpt niet, hoe anderen daartoe kunnen komen.

Ik zal niet beweren, dat de reeds gedoopte Chineezen allen met die tradioneele volksgewoonten gebroken hebben, immers voor zoover die zich verdragen met hel Christendom. Ik vermoed, dat er zijn, die bij feesten, en vooral bij plechtigheden aan de vereering van hunne dooden gewijd, meer of minder vrijwillig deelnemen aan ceremoniëel, dat met onze christelijke belijdenis niet in overeenstemming is. Ik doe daarnaar echter geen angstig onderzoek, gelijk ik het ook niet ernstig bestrijd. In het algemeen wordt ook dit bij onderwijs en prediking nu en dan besproken en afgekeurd. Waar ik echter persoonlijk dezen of genen hier over hard zou willen vallen, heb ik wel zeer te bedenken, hoe gering nog veler kennis is, en hoe vast de denkbeelden en voorstellingen zijn ingeworteld, die in de gewraakte gewoonten en gebruiken hare uitdrukkingen vinden. Trouwens al wat hier gezegd of herinnerd wordt, heeft evenzeer betrekking op de Javaansche als op de Chineesche christenen. En het mag wel als een der belangrijkste voordeelen van eene eigene, afgezonderde nederzetting beschouwd worden, dat men daar, onafhankelijk van de groote menigte, onder leiding van den zendeling en zijne medehelpers, eigene, christelijke gewoonten en gebruiken invoeren en handhaven kan. Wie nu echter weet, dat ook de weinige Chineesche christenen hier onder duizenden anderen verspreid wonen, mag zich niet verwonderen - en ergeren wel het allerminst - dat zij onder den invloed van familie en allerlei andere relaties, evenals de Javanen, nog dikwijls te vinden zijn voor zaken, die, schoon niet rechtstreeks berispelijk of zondig, toch in eene christengemeente niet op hare plaats zijn. De hier