dit laatste punt moet ik tegenover de medehelpers nog al eens den nadruk leggen. Philémon schijnt daarop meestal wel bedacht. Hij is in dezen niet de minste der broederen. En te oordeelen naar de antwoorden der leerlingen, waarvan ik uu en dan getuige ben, en naar de mate der kennis, waarvan zij te bestemder tijd blijk geven, mag ik over de vervulling van dit deel zijner taak tevreden zijn.

Ten aanzien vau de uitbreiding der gemeente mocht ik Philémon ijveriger wenschen. Dit is trouwens een oude grief. En nu hij bij het toenemen zijner jaren zich ook al niet meer zoo gemakkelijk beweegt, is in dezen weinig verbetering te hopen. Aan aansporing van mijn' kant ontbreekt het niet. Maar ofschoon Philémon daaraan ook wel beantwoord heeft, tot immer voortgezette pogingen ter evangelisatie naar buiten is het bij hem, helaas! niet gekomen. Ik zal thans niet andermaal spreken vau de bezwaren, waardoor het werk van den evangelist op Java wordt gedrukt, noch van de weinige vrucht, die daarvan volgens de ervaring is te verwachten. Ik kan echter aan het een en ander ook hier niet denken, zonder te betreuren, dat de christenen van Kajoe-apoe, of althans sommigen van hen, niet reeds voorlang naar een ander terrein hebben uitgezien, om eene eigene desa aan te leggen, en zoodoende ook anderen uit te lokken, zich bij hen aan te sluiten. Aanvankelijk was te Kajoe-apoe wel plaats voor sommige in de afdeeling Koedoes verspreide christenen; doch al spoedig bleek, dat de aldaar beschikbare bouwgrond niet toereikend was, om aan vele van elders komenden een aandeel in de sawahs (rijstvelden) te geven. Wat vau het laatste het gevolg geweest is, werd reeds vroeger meêgedeeld. Niet alleen, dat Kajoe-apoe indertijd eenige