verricht wordt en alzoo der zending ten goede komt? Dat de zendingdirector, de zendeling slechts gebruik behoefden te maken van de hulpmiddelen, die de wetenschap en de maatschappij in voldoende mate aanbieden? Ik zal aan niemands verdienste, allerminst aan die van den geleerde en den wetenschappelijken reiziger te kort doen; maar ik meen, en dit wordt mij door de ervaring gedurig op nieuw bevestigd, dat de zendingman geroepen is van zijn standpunt de dingen zelfstandig te bezien; dal hij zich daarbij wachten moet voor gekleurde brillen en zelfs voor kaleidoscopische beelden. Ik ben bereid hierop nader in te gaanj maar zal voor alsnog aannemen, dat de vergadering het hierin met mij eens is.

In de eerste tijden had men in het Nederlandsche zendelinggenootschap commissies, belast met het onderzoek van verschillende onderwerpen. Zoo was daar eene commissie, die wij in onze dagen de ethnographische zouden kunnen noemen; daar was er eene voor de Joden. Later waren er commissies voor Atnboiua, voor Timor, enz. Verder voor de opleiding van zendelingen.

Het ware te wenschen, dat soortgelijke verdeeling van arbeid overal wierd ingevoerd. Zij zou vruchten dragen, vooral in onze dagen, nu op zooveel en zoo velerlei dient gelet te worden. Het gaat niet aan, alles aan één' man op te dragen, of liever over te laten. Wie medebestuurder is van een zendelinggenootschap of van eene zendingvereeniging, is geroepen een deel van den last op de schouders te nemen, ieder naar zijn' aanleg, zijne maatschappelijke betrekking, kortom naar zijne kracht.

Men ga de zoo even genoemde punten na, en vrage zich af, of daar onder een is, dat men voor zijne rekening zou kunnen, dus moeten nemen. Het zou mij niets verwonderen, of elk Bestuur zal in zijn midden leden