niet zonder groot voorbehoud, gewenscht en gestreefd mag worden naar scheiding van school en gemeente. De christelijke gemeente de draagster van de school; de school het middel tot de ontwikkeling van de gemeente. Zij moeten elkander dragen, steunen tot wederkeerig nut.

Nauw verwant met het schoolwezen is het catechetisch onderwijs in de gemeenten. Men ziet op het groot aantal scholen en het aantal leerlingen, en besluit daaruit, dat die jeugd gemakkelijk te vinden zal zijn voor het godsdienstonderwijs. Voorts in iedere gemeente gelegenheid tot het deelnemen aan dat onderwijs, zoowel voor kinderen als voor de jongelingschap en volwassenen. Overal gezette onder wijsuren. Op vele plaatsen wordt zoogenaamde kinderkerk gehouden. Hulpprepikers, inlandsche leeraars, onderwijzers, die tevens het werk van voorganger verrichten, en nog zooveele belangstellenden in de gemeenten, geven onderwijs. De Predikant van Menado deelt mede: ^wij blijven voortgaan, ook aan de kinderen der inlandsche scholen wekelijks godsdienstonderwijs te geven buiten de schooluren." Hij voegt er echter den wensch bij: yMoge het der Regeering behagen, ons tot het geven van godsdienstonderwijs op de scholen, weldra een of twee uren af te staan." Die wensch vindt ongetwijfeld bij ons allen hartelijke instemming. De Hulpprediker van Maoemby deelt mede, dat hij geregeld twee malen 's weeks aan de beide hoogste klassen in de gouvernementsschool godsdienstonderwijs geeft, en dat dit evenzeer op andere plaatsen geregeld geschiedt door inlandsche leeraars. Wij weten, dat dit ook elders plaats heeft. In de genootschapsscholen moet tweemaal in de week een uur besteed worden aan het onderwijs in de Bijbelsche geschiedenis. Voorts vindt men gemeenten waar de regeling allengs meer vastheid en toepasssing