gen? En wat redenen kunnen ooit gegeven worden, waarom de genadige Schepper zich verheugen zoude in het oneindig lijden van het eindig schepsel?" (!)

Dergelijke bezwaren brachten zij in tegen de schepping. God zou dan, volgens hunne redeneering, zoowel kwaad als goed hebben moeten doen ontstaan. Tegenover de eeuwigheid der straffen stelden zij het stelsel van hunnen eigenen godsdienst als veel zachtzinniger over. Volgens dezen zouden die straffen slechts voor eenen tijd duren. En waarom had God niet gezorgd, dat den Japanners reeds vroeger deze waarheden bekend waren gemaakt? Wie droeg dan de schuld van de rampzaligheid der voorvaderen ?

Joan fernandes , een' der medearbeiders van xaveriüs, schreef aan dezen, in 1551 , dat na diens vertrek de Japanners het huis der Jezuiten afliepen en hun met allerlei vraagstukken het hoofd braken. Zij vroegen uit hoedanige stof de ziel door God geschapen was? Wat kleur en gedaante de ziel had? Hoedanige schepselen de duivelen waren? Waarom dezen den roensch tot zonden verzochten en het enkel op zijne rampzaligheid toelegden? Hoe dezen zoo boos geworden waren, daar God alles schiep en zeer goed ? Zij vroegen, wat God was en waar Hij was? Of Hij niet kon gezien worden? Waarom de weg ten hemel met zooveel moeilijkheden bezet is, daar God de goedheid zelve is? (2) Men gevoelt, dat, indien de Jezuiten deze en dergelijke vragen beantwoord hebben, zij óf hunne onwetendheid hebben moeten belijden, óf tot drogredenen hunne toevlucht moeten genomen hebben. Het Evangelie heeft met zulke vrageu

(1) Zie: Montanus, boven aangehaald, fol. 223.

(2) Zie denzelfden, fol. 224.

8*