Aanvankelijk scheen onze hulp zich te kunnen bepalen tot het afsnijden van 's vijands toevoer over zee en tot het verstrekken aan den radja van geweren en minutie, maar toen het bleek dat de indringers, ondanks de hun op 27 Mei 1887 door 's radja's volk, in samenwerking met ons scheepsgeschut, toegebrachte belangrijke nederlaag, voortgingen zich in Troemon te nestelen en te versterken, daarin geholpen door het trouwelooze Troemonsche hoofd van Kotta Toea, achtten onze autoriteiten krachtiger maatregelen noodig tot bescherming van den radja. Eene van Padang afgezonden troepenafdeeling van p.m. 180 man, waaronder eene sectie berg-artillerie, werd in de eerste dagen van Juli in Troemon ontscheept, om, gemeenschappelijk met de door den radja op de been gebrachte macht, het land van vijanden te zuiveren. Het duurde evenwel tot in Augustus eer de radja, wien het aan genoegzaam gezag over zijne hoofden ontbreekt, tot aanvallend handelen kon overgaan. Een zijner panglima's deed toen een' welgelukten aanval op het door den vijand bezette Kotta Toea. Hiervan trok onze aan den wal gelegerde colonne onmiddellijk partij om nu ook harerzijds handelend op te treden, met het gunstig gevolg dat de vijandelijke benden uit al haren versterkingen benoorden de hoofdplaats Troemon, zonder eenig verlies aan onze zijde, werden verdreven. Het hoofd van Kotta Toea nam met de Atjehers de wjjk aan geene zijde der grens, waar hij kort daarop kwam te overlijden. Bjj de afsluiting in Indië van dit gedeelte van het verslag hadden zjjne zonen zich nog steeds niet aan den radja van Troemon onderworpen, hoewel zjj door bemiddeling van den radja van Malaboeh daartoe bjj den gouverneur van Atjeh stappen hadden gedaan. Intusschen werd door een onzer marineschepen, nadat de troepen op 4 October Troemon verlaten hadden, meermalen nog voor de Troemonrivier post gevat, ten einde aan de hoofden en bevolking in den eersten tijd meer zelfvertrouwen in te boezemen.

Met het oog op de verwikkelingen in Troemon schenen in Juli 1887 ook een paar Battaksche partijgangers, met namen Sarboet (een in 1884 wegens brandstichting tot dwangarbeid veroordeeld kamponghoofd) en Parloepoeh (een broeder van het