Als iemand overleden is, wordt het lijk gewasschen, en daarna op het midden van den vloer ten toon gesteld, terwijl rondom het lijk kleedingstukken en gouden en zilveren kostbaarheden worden opgehangen, en men den doode met groot misbaar beweent.

Tegen vier ure wordt het lijk in eene kist van toeak of ander hout gelegd, en begraven onder het huis. Bij het graf wordt eene vrouw geplaatst, die daar negen etmalen moet verwijlen om den afgestorvene te voeden. Zij mag al dien tijd zich niet wasschen, en hare haren moeten ongekamd blijven (falu of fafaluk).

Na de begrafenis wordt er een doodenfeest gegeven, waarbij vervaarlijk veel wordt gegeten.

Na afloop der negen dagen noodigt men den priester uit om den afgestorvene een laatst vaarwel toe te roepen, en hein te bezweren geen omgang meer te hebben met de levenden, maar rustig in het doodenrijk te blijven.

De Rotenees acht zich in veel zeer afhankelijk van huogere machten: zoo brengen zij zelfs offers om zich van de vruchtbaarheid van hun vee te verzekeren. Zij brengen die aan twee sterrenbeelden: Dun Manadu en Dun Manafé. Ik vond geen gelegenheid te onderzoeken welke sterrebeelden bedoeld werden.

Dit offer bestaat uit schapen, varkens of kippen, en zij vragen daarmede bescherming van hun vee, en bij vruchtbaarheid meer exemplaren van het vrouwelijk geslacht, dan van het mannelijk te mogen verkrijgen.

n. graafland.